Mijn schouders zijn verstijfd, mijn armen lijken van lood en mijn rug voelt alsof er een vrachtwagen overheen gedenderd is. Maar ik voel niets dan groot geluk. Onderuitgezakt op mijn oude tuinbank overzie ik in diepe tevredenheid mijn tuin. Als het ergens loont om je uit te sloven, dan is het op dat lapje grond rondom het huis. Na het spitten, snoeien en het eindeloos op mijn knieën voorzichtig (want met wortel en al!) uittrekken van het eindeloos oprukkende zevenblad, toont de tuin zich zichtbaar dankbaar voor mijn inspanningen. En de dagen erna wordt die dankbaarheid nog groter. Want ineens vlamt een geranium knalrood op en schiet de verloren gewaande Oost-Indische kers de grond uit. Ondertussen scharrelen allerlei KBV-tjes (jargon: Kleine Bruine Vogeltjes) door de los geschoffelde aarde op zoek naar… ja, naar wát eigenlijk? Mijn grote vriend het roodborstje is neergezegen op de kop van de stenen uil. We kijken elkaar aan en denken: wat een heerlijkheid! Maar moet je niet weer eens gaan wieden, maaien, sproeien? Want voor je het weet, rukt het onkruid op en staat het gras tot je knieën. Een tuin is nooit klaar. Frustrerend? Als je slecht in je tijd zit of je tuin zelden prioriteit geeft (deze twee gaan samen bij tuiniermijders), absoluut! Maar tegen een paar uurtjes hier en daar tuinieren kan geen meditatie op.

Lees mijn complete tuinverhaal over takkenthee, tribune snoeien en een mooiere tuin dan de buren dat eerder in Vrouw (Telegraaf) verscheen augustus 2020.